Onder het mom van ‘dan hebben we dit maar gehad’, begint Eke Krijnen haar boek over queer ouderschap met de ‘Feiten over het ontstaan van ons gezin’: ‘Mischa leverde het sperma. Maud baarde Kristoffer. Ik baarde Ture.’
Er zijn weinig krachtigere manieren om Een echte ouder, Krijnens debuut, te beginnen. Inderdaad, net als in elk ander gezin was er sperma, en iemand die baarde. Punt. Meerouderschap als een verpletterende alledaagsheid. Mischa is een goede vriend van Eke en Maud, die geliefden zijn, en is net zo goed ouder van de twee kinderen. Ze wonen bij elkaar in de buurt, en wisselen de zorg af.
Na de feiten beschrijft Krijnen in de rest van de essaybundel wat wij van het ouderschap, en in het bijzonder moederschap, hebben gemáákt. Ze fileert de mythes en werkelijkheden rond het krijgen en opvoeden van een kind minutieus, in een vurig betoog voor erkenning van haar meeroudergezin, als een kronkelende draak die haar taaie vijand (heteronormativiteit) van allerlei kanten bestookt.
‘Echte’ moeder
Bijvoorbeeld uit emotionele hoek. Want hoe voelt het als een kennis vraagt of je de ‘echte’ moeder bent van je kinderen, die nota bene voor je neus in de zandbak zitten te spelen? De kennis is lang niet de enige: bij de geboorte van haar tweede kind feliciteerden mensen Krijnen met: ‘Nu ben jij ook écht moeder’.
Ze schrijft daarover: ‘Dit getorn aan de legitimiteit van ons gezin staat in schril contrast met de dagelijkse werkelijkheid van ons familieleven.’ Een werkelijkheid vol snotneuzen, boterhammen en zonnebrandcrème. ‘Het leven als jonge ouder met twee kinderen laat geen ruimte voor twijfels over onze waarachtigheid.’
Het is dit soort vloeiend en glashelder Nederlands waaruit het taalgevoel blijkt van Krijnen – gepromoveerd neerlandicus en docent taalwetenschap, van wie regelmatig essays en opiniestukken in Trouw, de Volkskrant en NRC verschijnen. Ze wordt soms poëtisch, maar nooit vaag of hoogdravend. Het lukt haar zelfs om niet sentimenteel te worden over emoties als ouderlijke trots: ‘Mijn kinderen zijn er niet ‘gewoon’. Ze zijn er desondanks. Ze hadden er in deze wereld ook heel gemakkelijk níét kunnen zijn.’
Krijnen valt haar vijand ook aan met droge documenten, waarmee ze misschien wel de meeste emotie oproept. De korte brief waarin Mischa officieel afstand doet van zijn vaderschap, omdat ze hebben besloten dat Eke en Maud de juridische ouders zijn (en daarvan kunnen er maar twee zijn), grijpt naar de keel.
Of ze schrijft: ‘Het contract van onze ouderschapsovereenkomst bestaat uit vier bladzijden, zeven artikelen en vierentwintig sub-artikelen.’ De wettelijke definitie van ‘moeder’ blijkt een hele pagina in beslag te nemen. Geen enkel formulier heeft bovendien een vakje voor de naam van een derde ouder, dus schrijven ze die vaak maar bij ‘bijzonderheden’.
Haar filosofische wapen is effectief in het hoofdstuk ‘normaal’. Ze legt uit hoe de verhalen over ouderschap zijn verbonden met macht: wie mag die verhalen vertellen, en wie luisteren ernaar? Alles komt neer op het meest dominante verhaal: dat een gezin bestaat uit vader, moeder, kinderen.
Heersende normen
Voordat Krijnen kinderen kreeg, kon ze die heersende normen prima negeren. ‘Maar eenmaal verzeild in het land van bevruchting, zwangerschap en opvoeding’ waren de verhalen over mannelijkheid, vrouwelijkheid, seksualiteit en liefde ‘onvermijdelijk’. ‘Onze kinderen maken ons kwetsbaar’, schrijft ze. ‘De ultieme angst is dat de ‘normalen’, als ze van kwade wil zijn, ons onze kinderen kunnen ontnemen, omdat ze niet geloven in ons ouderschap.’
In Een echte ouder legt Krijnen die verhalen bloot. Vrij naar Joan Didion schrijft ze: ‘Wanneer het gangbare verhaal je bestaan miskent, kun je maar één ding doen: verhalen vertellen om te leven.’
Ze vertelt niet alleen de gelukkige verhalen. Daarmee zou ze de werkelijkheid geweld aandoen, waarin queers allerlei nare dingen overkomen – een inzicht dat bij haar pas laat indaalde. Daarom is het ‘tegengif’ van de schaamte waar queer mensen vaak mee kampen niet ‘trots’, weet ze nu, maar ‘eerlijkheid’. Met eerlijkheid over waar zij als queer persoon mee te maken heeft, komt de wereld het snelst in beweging, gelooft ze.
Ze voegt de daad bij het woord en vertelt dat er eens vuurwerk door hun brievenbus werd gegooid, ‘gatver’ werd gezegd toen ze zoenden, hooligans bij hun huis ‘hier wonen die potten’ riepen, iemand vroeg of ze ‘ieder hun eigen kind meenemen’ als ze uit elkaar gaan en of ze met Mischa naar bed zijn geweest om hun kinderen te verwekken.
Krijnen zet ook haar literaire kwaliteit in, als ze het ‘angstdier’ beschrijft dat ze tegen het einde van het boek in de bek durft te kijken. Het moment dat ze het raspende dier bevrijdt uit zijn klamme cel leest als een louterende apotheose.
Veilig met baby in een draagdoek
Een echte ouder gaat net zo veel over queer-zijn als over ouderschap. Juist door de queer ervaring van Krijnen kan ze de vanzelfsprekendheden ontrafelen die bij het ouderschap komen. Ze vertelt dat ze zich nooit veiliger en méér geaccepteerd voelde in de publieke ruimte dan met een baby in een draagdoek. Vóór haar eerste kind lukte het haar maar niet om te voldoen aan de vrouwennorm; ze voelt zich comfortabeler met herenshirts en kort haar. Nu werd ze ‘voortdurend verrast door hoe welwillend mensen ons bejegenden’, of, in haar helder-filosofische taal: ‘Onvoorbereid was ik op de overweldigende ervaring van normaal zijn die gepaard ging met het moederschap.’ Toen ze zelf zwanger was werd de ‘atmosfeer van goedkeuring’ alleen maar sterker. ‘Eindelijk deed ik precies wat men van vrouwen verwacht: ik droeg een kind.’ De heteronormatieve norm in z’n nakie.
Het is hilarisch dat mensen zo graag willen zeggen dat zij op haar niet-biologische kind lijkt, ook al wéten ze dat ze de niet-biologische moeder is. ‘Blijkbaar vinden mensen biologische verwantschap zo belangrijk […] dat ze bereid zijn haar te verzinnen.’
De rake, precieze en doorwrochte cultuuranalyses ten spijt is het geheel ook zwaarmoedig. Als blijkt dat zelfs de reactie ‘Wat een rijkdom, drie ouders!’ irritatie oproept bij Krijnen, snak ik naar wat incasseringsvermogen. Tegen het einde dwalen de analyses iets af als ze ook het ‘eigen ik eerst’ van ‘wellness-rechts’ en vluchtelingen erbij haalt.
Maar uiteindelijk blijft de rijkdom aan inzichten en persoonlijke anekdotes hangen, die daarom ook een origineler omslag hadden verdiend dan een lichtbundel in regenboogkleuren uit een openslaande deur. Het siert Krijnen dat ze op zoek gaat naar een nieuwe manier van denken over ouderschap. Ze voelt veel bij het begrip ‘verwantschap’, dat afstamt van ‘zich verwenden’ (‘zich keren naar’). Familie is dan maar net op wie je je richt. Die definitie, concludeert Krijnen, is nog eens wat je noemt inclusief.